Het inschatten van risico op suïcide bij psychiatrische patiënten op een gesloten afdeling.
Upload 1 april 2019.
Auteurs
Autorisators
Niet ingevuld.
Methode van onderzoek:
De richtlijn(1) is beoordeeld met de checklist van Omni Cura (gebaseerd op de AGREE II checklist) en
is van goede kwaliteit. Ontwikkeld door het Trimbos instituut conform nationale standaarden is de
richtlijn transparant in werkwijze en kan ook de zoekstrategie opgevraagd worden. De richtlijn is
wel relatief oud (2012), met als meest recente bronvermelding een artikel uit 2011.
De SRs zijn beoordeeld met de Cochrane Library checklist voor ‘systematic review van onderzoeken naar het onderscheidend vermogen van een diagnostische test’. De studie van Large et al.² betreft een goed uitgevoerde SR met een meta-analyse voor verschillende ‘hoog risico’ modellen die het risico op suïcide zouden kunnen voorspellen. Er werden 18 studies geïncludeerd,
waarvan 10 gebruik maakten van retrospectieve data en 8 van prospectieve data. In de studies
werd het risico op suïcide vastgesteld op basis van 14 tot 272 gestandaardiseerde items bij klinisch
opgenomen psychiatrische patiënten. Er werd geen onderscheid gemaakt op ziektebeeld. De SR
van Runeson et al.³ is tevens goed uitgevoerd. Er werden 35 artikelen gevonden over de diagnostische accuratesse voor suïciderisico. Veertien artikelen werden geëxcludeerd vanwege hoog risico op bias, de overige 21 artikelen hadden laag of gemiddeld risico op bias en betrof 15 verschillende meetinstrumenten. Voor de uitkomst ‘suïcidepoging’ en/of ‘suïcide’ werd bij 6 meetinstrumenten de data gepoold voor sensitiviteit en specificiteit.
De richtlijn(1) raadt expliciet af om meetinstrumenten, als enige vorm van informatieverzameling voor de diagnostiek van suïcidaal gedrag, ter vervanging van het klinische oordeel, te gebruiken. Onderliggend bewijsmateriaal voor deze aanbeveling is van niveau C (niet-vergelijkend onderzoek) uit 2002 en D (mening van deskundigen).
Large et al.² vonden een gepoolde sensitiviteit van 53.1% (95% Betrouwbaarheidsinterval (BI) 38.2 tot 67.5, I²=95,9%) en specificiteit van 84.2% (95% BI 71.6 tot 91.9, I²=99,9%). In andere woorden: bij patiënten die volgens een model als ‘hoog risico op suïcide’ werden ingeschat had 53% dat ook werkelijk en waar het model ‘geen hoog risico op suïcide’ aangaf had 84% dit ook echt niet. De positief voorspellende waarde was echter slechts 0.43% (95% BI 0.014 tot 1.3, I² 95.9%), wat aangeeft dat de modellen zeer slecht waren in het voorspellen van suïcide. Bij de meta-analyse werd een odds ratio van 7.1 (95% BI 4.2 tot 12.2) gevonden voor de kansverdeling op suïcide in hoog risicogroepen versus laag risicogroepen. De heterogeniteit tussen de ORs van de primaire studies was echter hoog. De auteurs concluderen dat, ondanks deze associatie tussen de ‘hoog risico’ classificatie en suïcide, vanwege de hoge heterogeniteit er geen model is dat betekenisvol onderscheid kan maken tussen patiënten met of zonder ‘hoog risico op suïcide’.
Volgens Runeson et al.³ hebben de Manchester Self-Harm Rule (MSHR), en aanpassingen hiervan, een sensitiviteit van 97% (95% BI 97 tot 97) en specificiteit van 20% (95% BI 20 tot 21) voor de uitkomst ‘suïcidepoging’. Dit betekent dat de schaal wel goed is in het signaleren van suïciderisico, maar niet in het uitsluiten ervan. Omgekeerd heeft de SAD PERSONS Scale een sensitiviteit van 15% (95% BI 8 tot 24) en specificiteit van 97% (95% BI 96 tot 98). De auteurs concluderen dat er te weinig studies zijn die de accuratesse goed hebben onderzocht en dat geen van de meetinstrumenten voldoende nauwkeurig is voor klinisch gebruik.