Blaastraining voor het verwijderen van een katheter na niertransplantatie.

Upload 1 mei 2018.

Algemene Gegevens

AuteursIrene Luttik, Lisanne van den Nouland, Mandy Botterblom, Irene Jongerden (Amsterdam UMC, locatie VUmc)

Autorisators
Nog geen autorisators.

Stap 1: Ask

Stap 2: Acquire

Stap 3: Appraise

De Methodologie

Methode van onderzoek:
De studie van Chun et al.(1)
is een historisch cohortonderzoek. De gegevens worden retrospectief
verzameld via patiëntendossiers en de gevolgde methodologie wordt zeer beperkt beschreven.
Gong et al.²
beschrijven een matig uitgevoerde RCT. De randomisatie is summier beschreven, en
zowel patiënten als onderzoekers waren niet geblindeerd voor de interventie. De studies van Wang
et al.³
en Griffith et al.(4) zijn beide goed uitgevoerde SRs.

De Resultaten

Chun et al.(1)
hebben hun studie uitgevoerd bij 345 patiënten met een eindstadium nierfalen die een
niertransplantatie ondergaan. Patiënten met een (voor de operatie) blaascapaciteit van <100 ml (23 patiënten) zijn vergeleken met patiënten met een blaascapaciteit van ≥100 ml (322 patiënten). De onderzoekers vonden geen significante verschillen tussen de groepen in het aantal chirurgische complicaties, urineweginfecties, serum creatinine of ‘graft survival’ (p=NS, niet significant). Er is geen vergelijking gemaakt tussen wel of geen blaastraining. Gong et al.² bestudeerden het effect van afklemmen van de katheter op herstel van de blaas bij patiënten met cervicale kanker na hysterectomie. De studie is uitgevoerd bij 210 patiënten. Zeventig patiënten kregen blaastraining (48 uur lang) en bij 128 patiënten (controlegroep) werd de katheter verwijderd zonder blaastraining. Tien patiënten in de blaastraining-groep (14%) en 19 patiënten uit de controlegroep (15%) moesten intermitterend gekatheteriseerd worden na verwijdering van de katheter. Het aantal urineweginfecties was 23% (blaastraining) versus 20% (controle). Beide verschillen waren niet significant (p=0.92 en p=0.68). Wel was de urineretentie na 24 uur groter in de blaastraining-groep vergeleken met de controlegroep, waarbij 23% versus 12% van de patiënten >200 ml residu had (p=0.04).
In de SR van Wang et al.³
is nagegaan of blaastraining voor het verwijderen van een urinekatheter
nodig is. Tien studies (RCTs of quasi experimentele studies), uitgevoerd tussen 1981 en 2015, zijn
in de review geanalyseerd. In totaal zaten 927 volwassen, veelal chirurgische of oncologische
patiënten, in de geïncludeerde studies. Er zaten geen studies bij gericht op patiënten na niertransplantatie of specifiek op patiënten met een geringe urineproductie. In de meta-analyses werden
geen significante verschillen gevonden tussen patiënten die blaastraining kregen in vergelijking tot
patiënten die geen blaastraining kregen in het risico op her-katheterisatie (Odds Ratio (OR) 0.66,
95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0.41 tot 1.07, p=0.09), het risico op urineretentie (OR 1.39, 95%
BI 0.68 tot 2.84, p=0.36) en aantal urineweginfecties (OR 0.75, 95% BI 0.44 tot 1.26, p=0.27).
In de SR van Griffiths et al.(4) is nagegaan wat de beste strategieën zijn voor het verwijderen van
urinekatheters die gedurende korte tijd (maximaal 14 dagen) geplaatst waren. In totaal zijn 26
RCTs geïncludeerd. Slechts 3 studies met in totaal 234 patiënten bestudeerden het verschil tussen
blaastraining en het direct verwijderen van een urinekatheter. De studies hadden verschillende
richtlijnen m.b.t. de blaastraining, waardoor meta-analyse niet mogelijk was. Ook waren er te
weinig resultaten om te beoordelen of de blaastraining van invloed was op urineweginfecties,
urineretentie en her-katheterisaties.

Stap 4: Apply

De Conclusie

Er zijn geen aanwijzingen dat blaastraining bij patiënten met een geringe urineproductie voor
niertransplantatie (<200 ml/24 uur) leidt tot minder her-katheterisaties of urineweginfecties. In één studie is wel een significant verschil gevonden in urineretentie. De SRs en de RCT zijn niet specifiek gericht op deze populatie, maar wel op blaastraining. Ook deze studies geven onvoldoende bewijs dat blaastraining zinvol is. De auteurs suggereren zelfs dat blaastraining beter afgeraden kan worden, vanwege een verhoogd risico op complicaties en een hogere werkdruk voor verpleegkundigen.

Checklist
Nog niet beoordeeld.

De Aanbeveling

• Aanbeveling is om geen blaastraining toe te passen en de urinekatheter zo spoedig mogelijk na de operatie te verwijderen.
• Niveau van bewijs: B

Checklist
Nog niet beoordeeld.

Stap 5: Assess

De Aanbeveling

Het huidige beleid in het Amsterdam UMC, locatie VUmc is om blaastraining toe te passen bij niertransplantatie patiënten. De voordelen van blaastraining zijn echter onvoldoende aangetoond. Het advies is daarom om het beleid te wijzigen en geen blaastraining meer toe te passen.

Checklist
Nog niet beoordeeld.

Bronvermelding

    1. Chun JM, Jung GO, Park JB, et al. Renal transplantation in patients with a small bladder. Transplantation Proceedings 2008;40:2333–2335. 2. Gong Y, Zhao L, Wang L, Wang F. The effect of clamping the indwelling urinary catheter before removal in cervical cancer patients after radical hysterectomy. Journal of Clinical Nursing 2017;26:1131-1136. 3. Wang LH, Tsai MF, Han CYS, et al. Is bladder training by clamping before removal necesary for short- term indwelling urinary catheter inpatient? A systematic review and meta- analysis. Asian Nursing Research 2016;10:173-181. 4. Griffiths R, Fernandez R. Strategies for the removal of short-term indwelling urethral catheters in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2007, Issue 2. Art. No.: CD004011.